Het nut van een ketter. Over Marcion.
Mensen willen graag vrienden hebben, of medestanders in politiek of religie. Met vrienden en medestanders voel je je veilig en word je bevestigd in je doen en laten. Niemand wil vijanden hebben, of andersdenkenden in politiek of religie. Toch kunnen vijanden heel nuttig zijn. Je wordt, als je vijanden hebt, of als er dissidenten in je organisatie zijn, gedwongen om je eigen positie te overzien, deze te bepalen en te bekijken wat je voorstelt, waar je sterke of zwakke punten zijn en hoe je je kunt verdedigen.
Orthodoxen en dissidenten
In de geschiedenis van het christendom zien we heftige theologische conflicten. Reeds kort na het optreden van Jezus waren er geschillen onder de gelovigen over de juiste manier om hem na te volgen. Dit is de eeuwen daarna zo gebleven, in de rooms katholieke kerk, en, nog veel sterker, in de reformatorische kerken.
De vrijzinnige ketters
Aan het eind van de 19e eeuw organiseerde de Nederlandse Protestantse Bond zich tot een aparte christelijke vereniging, omdat deze vrijzinnigen het niet eens waren met de gangbare, orthodoxe opvattingen. Vrijzinnigen vonden die opvattingen niet passen bij de moderne wetenschappelijke ontwikkelingen, en bij de moderne autonome mens.
Het gevolg was dat de traditionele orthodoxie de vrijzinnigen verfoeide. Ze bezon zich ook op haar posities. Dit leidde onder andere tot het radicale geloofsobjectivisme van Karl Barth in het begin van de 20ste eeuw (over Barth heb ik in een Vrijplaats 14 geschreven). Zo had de orthodoxie ook nut van de ketterse vrijzinnigen. Men leerde zichzelf beter begrijpen.
Trouwens, en dit ter zijde, ook deze ketters, hier dus de vrijzinnigen kunnen nut hebben van andersdenkenden, ook al blijkt dat niet steeds. Zij kunnen zich realiseren dat de samenhang onder orthodoxe gelovigen sterker is dan bij hen, doordat deze traditionelen de bijbel strikter en uitsluitender aanhouden als leidraad in diensten en bijeenkomsten dan vrijzinnigen, die vaak een uitstapje maken naar niet-christelijke kunsten. Verder hebben de orthodoxen een geloofsbelijdenis die hen bindt; hieraan hebben vrijzinnigen nauwelijks een boodschap.
De vroege kerk en ketterij. Marcion van Sinope
Dat het westerse christendom de vorm en inhoud kreeg zoals ze die heeft gekregen, en dat zij met die vorm en inhoud eeuwenlang een groot succes is geworden, dankt zij niet in het minst aan de discussie met Marcion van Sinopè, Noord Turkije. Marcion was een rijke reder, gestorven 160 na Christus. Hij was gedoopt christen. Hij vond de apostel Paulus zijn leidsman, net zoals orthodoxe christenen, maar hij interpreteerde de brieven van Paulus, die niet steeds even duidelijk zijn, geheel anders. Hij leerde, naar de opvatting van zijn tegenstanders, dat er twee goden waren en niet één, zoals de standaardleer was.
Dit lijkt een onbegrijpelijke discussie. Hoe kan een christen nu uitgaan van twee goden? Maar er zit meer achter, en de discussie raakt wezenlijke punten. Er zit een verschil in beleving van de werkelijkheid achter; waardeert men de werkelijkheid positief of negatief. Uit deze verschillen volgen specifieke theologische opvattingen, zoals steeds in de geschiedenis van de theologie.
Apostel Paulus
De orthodoxie van de vroege kerk
Tijdens zijn leven had Jezus al leerlingen, de discipelen. Dat ging door na zijn dood. De volgelingen kwamen in de eerste plaats uit de joden, Christus was ook een jood. Jezus wees apostelen aan om het geloof te verbreiden. De apostel Paulus, die Christus overigens niet persoonlijk heeft gekend – Jezus stierf toen Paulus 15 jaar was; Paulus wist zich door God tot apostel geroepen, verspreidde met name het geloof onder de heidenen.
De zeven brieven van Paulus en het boek Handelingen zijn de voornaamste bron voor het leven in de vroege kerk. Een gelovige aanvaarde Christus als openbaring van God omdat hij van hem hoorde in verhalen van betrouwbare mensen, zoals Paulus. Jezus verkondigde het koninkrijk Gods, vertelde verhalen en gelijkenissen, en hij verzette zich tegen de angstig makende dwang die van de joodse wetten en rituelen uitging, met name de besnijdenis. Immers, men kon toch nooit aan die wetten voldoen.
Wat de inhoud van het geloof was, is moeilijk te bepalen in de eerste twee eeuwen. In de eerste twee eeuwen was er geen ontwikkelde theologie of dogmatiek. De algemene opvatting was – en dat is in dit betoog belangrijk – dat God verheven was, maar ook deze wereld had geschapen met al zijn positieve en negatieve aspecten. De schepping was geen paradijs, maar ook geen hel. Vanuit deze ervaring lazen de meesten van de gelovigen de bijbel. Het gaat dus niet over het bestaan van God zelf, dat was vanzelfsprekend in de vroege kerk en vele eeuwen daarna, maar om de beleving van een hoogste doel. Ideeën over het hogere komen van beneden.
Marcion
Marcion las de Bijbel anders, en met name de brieven van zijn idool; Paulus, en dan met name diens Brief aan de Galaten. Marcion ervoer de schepping als negatief en ellendig. De God, waarover Paulus schrijft, de God waarin hij geloofde en die verheven was, kon daarom niets te maken hebben met de schepping. Deze verheven God was vreemd aan de schepping, zoals Marcion zei.
De geschapen stoffelijke werkelijkheid moest dus veroorzaakt zijn door een andere, een tweede God. Dat was de goddelijke handwerksman, waarover het Oude Testament vertelt. Er waren dus volgens Marcion twee Goden. NB. Marcion lijkt op dit punt van zijn tweegodendom en zijn negatieve waardering van de wereld op gnostici. Hij is echter geen gnosticus, want gnostici gaan bij hun twee-godenleer uit van primaat van kennis, Marcion van geloof.
De opvatting van Marcion betekende dat de mens, wilde hij aan God behagen, afstand moest nemen van de schepping en wel in radicale zin. Hij moest ascetisch leven, geen geslachtsgemeenschap hebben, en eigenlijk ook geen kinderen. Hij moest volgens Marcion de geschriften die over Christus de ronde deden kritisch beoordelen. Als er over de echte God werd gesproken mocht men deze niet in verband brengen met de stoffelijke schepping. Dat wil zeggen dat een christen het Oude Testament geheel ter zijde moest schuiven, de evangeliën ook, behalve stukken van Lucas, en dat hij alle brieven van Paulus, de leidsman van Marcion, moest herlezen en corrigeren op fouten. Vervalst waren die passages, waar in staat dat Christus iets te maken had met de creatuur. Christus zelf is volgens Marcion ook niet fysiek op aarde gekomen, Hij is geen echt mens geworden, geen vlees geworden: dat is alleen maar schijn. Deze leer werd bekend als ‘doketisme’- de leer van de schijn’.
De reactie van de orthodoxen
Deze opvatting was onaanvaardbaar door de grote groep orthodoxen. Deze opvatting ging tegen het algemene gevoel in dat de schepping misschien geen paradijs was, maar dat er allerlei goede aspecten in zaten. Immers, er staat geschreven in Genesis 1:13, na de schepping: ‘en God zag dat het goed was’.
Marcion werd veroordeeld en geëxcommuniceerd, dat wil zeggen: uit de gemeenschap van de gelovigen gestoten. De gelovigen stelden een canon, een richtsnoer, op van geschriften die alleen als bronnen voor het geloof konden gelden (ongeveer onze huidige bijbel, met het Nieuwe Testament en het Oude Testament, voor het eerst rond 200). Men geloofde dat God zijn zoon gezonden had, Jezus Christus, dat die mens geworden is en voor onze zonden reëel gestorven is. Christus liep niet als een schijngestalte, als een spook rond. Dit is de leer van de dubbele natuur van Christus. De orthodoxie erkent dat Christus ook God is, maar als Zoon van de Vader doorbreekt hij niet de idee van één God.
Marcions geschriften werden veroordeeld. Het gevolg was dat wij zijn leer uitsluitend uit geschriften van tegenstanders kennen, en die waren niet altijd objectief, zoals Irenaeus en Tertullianus, kerkvaders uit de 2e eeuw. Het is lastig te bepalen wat hij echt heeft geleerd.
Succes van de orthodoxie
De orthodoxie heeft na de discussie met Marcion zijn positie bepaald. Deze beantwoordde op dat moment aan het algemene gevoel in Europa dat de mens positief kon staan tegenover de schepping, ook al was het op aarde geen paradijs. De mens kon vanuit de aarde een weg naar God vinden. Hierdoor konden de gelovigen zich oriënteren. Vanuit deze grondhouding interpreteerde men het geloof en de bijbel. Deze positieve houding beantwoordde aan een algemeen gevoel in de Oudheid en Middeleeuwen, ook bij filosofen. Een echt negatieve houding tegenover de schepping zien we ten tijde van Marcion bij de gnostici, en na eeuwen westerse traditie pas weer in de Reformatie opkomen, vanaf de 16e eeuw.
Het christendom heeft veel gehad aan de strijd met Marcion. Het is er sterker door geworden.
Is het Marcionisme nog steeds een dwaalleer? Marcion was selectief in zijn keuze van teksten uit de Bijbel volgens spreker. Is spreker zelf niet selectief?
Vrijplaatsen zijn columns van Bert Bos die hij speciaal voor deze site schrijft. Prof.dr. Bert Bos is emeritus-hoogleraar filosofie van de middeleeuwen in Leiden, hij doceerde over Augustinus en Eckhart.
Literatuur
Harnack, Marcion. Das Evangelium vom fremden Gott. Leipzig (J.C. Hinrich), 1923. Hans Jonas, Het gnosticisme. Utrecht/Antwerpen (Spectrum) 21963 (over Marcion hoofdstuk II, 3).
C.J. de Heyer, Paulus, man van twee werelden. Zoetermeer (Meinema), 1998
E.P. Meijering, Irenaeus. Grondlegger van het christelijk denken. Amsterdam (Balans), 2001.