Velen zijn geïnteresseerd in de Deense denker Sören Aaby Kierkegaard (1813-1855). In kringen van theologen en filosofen wordt hij, zeker de laatste 50 jaar, intensief bestudeerd. Ook in bredere kring spreekt Kierkegaard aan. Men waardeert zijn interesse voor het individu, voor het subjectieve karakter van het menselijk denken, zijn totale overgave aan God. Men waardeert hem ook om zijn kritiek op een uiterlijk, dogmatisch christendom, zoals van de Lutherse kerk in het Denemarken van zijn tijd. Men deelt zijn afkeer van starre filosofische analyses, zoals hij die vond in Kant en Hegel.
Grondgedachte
Maar wat hield Kiekegaards denken in? Is hij theoloog? Is hij filosoof? Is hij beide? Wat is de grondgedachte van de vele boeken en geschriften die hij in de laatste 13 jaar van zijn leven schreef? Hoe moeten wij zijn soms extreem gecompliceerde zinnen begrijpen? Hoe moeten wij zijn zwaarmoedigheid verstaan? Hij spreekt van ‘afsterven’. Wil hij graag sterven? Wat betekent ‘God’ bij hem?
In deze Vrijplaats kan en wil ik niet Kierkegaards denken in zijn geheel presenteren. Dat zou te gecompliceerd zijn. Ik wil slechts een kort fragment uit zijn dagboeken analyseren. Daaruit kunnen wij veel leren, niet alleen over Kierkegaard, maar ook ten bate van onszelf. Ook wil ik wijzen op een paar valkuilen in zijn denken.
Leven en werk
Hierover zal ik kort zijn. Het is niet moeilijk een biografie van Kierkegaard elders te vinden (kijk bijvoorbeeld hieronder bij de leestips). Het is voldoende op te merken dat hij uit een welgesteld gezin kwam (hij hoefde nooit een werkkring te hebben), en dat hij op een opvallende en voor buitenstaanders onbegrijpelijke manier zijn verloving verbrak omdat hij naar God zocht. Ondanks zijn zwaarmoedigheid (beter: ‘zware gemoed’, het gaat niet om een psychologische stoornis) schreef hij een groot oeuvre, dat in vele talen vertaald is en eindeloos becommentarieerd.
Tekst
Hier een kort fragment uit zijn dagboeken, uit Dagboek, 10 september 1852
HET AFSTERVEN
Dat is het wat geëist wordt. Anderzijds is het iets, waartoe God de mens niet kan dwingen; want al zou God ’n mens van alles beroven, hem allerlei lijden op zijn nek stapelen en daarmee doorgaan, dan zou daaruit nog niet volgen, dat een mens aan de wereld afsterft; want afsterven is een vrije daad. En toch is dit hetgeen vereist wordt. Hieraan ziet men hoe ver in het algemeen onze opvattingen over het christelijke verwijderd zijn van het christelijke. Want wij menen, dat- als ons lijden overkomt – wij alleen maar moeten zien uit te houden in de hoop op betere tijden – o, wat een oneindig verschil met het afsterven.
Maar God kan noch wil de mens dwingen om af te sterven. Hij kan hem behulpzaam zijn met lijden, met tegenspoed en dergelijke. Waar God echter op wacht is een vrije daad van de mens: afsterven, bereid om het aardse te laten schieten, om het niet te willen vasthouden. (X, 5 A 25)
Wie stelt die eis?
Dit fragment is een voor Kierkegaards doen eenvoudige tekst. Hij spreekt van een eis die aan de mens gesteld is. De mens moet afsterven. Wat bedoelt Kierkegaard met ‘afsterven’? Wie stelt die eis? Men zou kunnen denken dat God de eis stelt. Dat is niet zo. God kan wel helpen bij het afstand nemen van het aardse leven door lijden te bezorgen (zoals aan Job), maar daar gaat het niet om bij Kierkegaard. Veel christenen, zegt Kierkegaard, denken dat, geheel ten onrechte. Zij vinden dat als zij lijden moeten ondergaan, dat dat nu eenmaal hen door God is toebedeeld. Zij ondergaan het lijden en hopen op een betere toekomst. Het ‘afsterven’ volgens Kierkegaard is een radicaal afstand doen van het aardse. Het is een dwingende eis die de mens vrijwillig moet vervullen, hoe onlogisch dat ook klinkt. De mens wordt gedwongen tot deze vrijheid.
Afstand
Als men afstand doet van het aarde is men op zichzelf terug geworpen, op zijn eigen, persoonlijke geest. Deze geest is het ‘zelf’ van de mens. Dit ‘zelf’ doordenkt Kierkegaard radicaal. De werkelijkheid en de logica buiten dit ‘zelf’ speelt geen enkele objectieve rol en biedt geen houwvast. Daardoor is de weg die men moet afleggen naar het ‘zelf’ nodig maar tegelijk angstig. Men is bang en beeft, men ervaart ‘Furcht und Zittern’, zoals een boek van Kierkegaard heet. Het is een weg vol vertwijfeling. De enige grond van deze weg is volgens Kierkegaard God. De weg kan namelijk niet uit de mens zelf komen.
Proces naar het zelf
Het is niet niets wat Kierkegaard leert. Hij heeft het over de fundamenten van een mens, niet over een mens in een tijdelijke burn-out of iets dergelijks. Voor hem is de waarheid de intense ervaring van het proces naar het zelf. Kierkegaard is op zijn wijze een romanticus, een gevoelsmens.
Valkuilen
Kierkegaard spreekt van waarheid, maar hij heeft een zeer ongebruikelijke opvatting van waarheid. Waarheid als denken en spreken in correspondentie met iets buiten de mens bedoelt hij niet. Waarheid is de innerlijke intense weg. De mens kiest voor de weg van afsterven. Hoe kun je kiezen als je geen objectief criterium hebt? (Macintyre). Heb je een keuze als iets van je geëist wordt? Hoe kan Kierkegaard deze zo subjectieve ervaring duidelijk maken aan anderen?
Invloed
Kierkegaard heeft veel filosofen en theologen beïnvloed. Van de filosofen noem ik Heidegger, Sartre, Camus (dus existentialisten). Van de theologen Jaspers, Barth, en Romano Guardini (de laatste is een ten onrechte bijna vergeten katholiek theoloog).
Vrijplaatsen zijn columns van Bert Bos die hij speciaal voor deze site schrijft. Prof.dr. Bert Bos is emeritus-hoogleraar filosofie van de middeleeuwen in Leiden, hij doceerde over Augustinus en Eckhart.
Leestips
Kierkegaard. Een keuze uit zijn dagboeken. Vertaald en ingeleid door dr. H.A. van Munster. Utrecht: Het Spectrum 1957.
Keur uit de werken van Sören Kierkegaard. Uit het Deens vertaald odoor R.C.S. Haarlem: De Erven F. Bohn 1905.
Sören Kierkegaard, Die Krankheit zum Tode. Furcht und Zittern. Frankfurt am Main und Hamburg: Fischer, 1959.
Romano Guardini, ‘Der Ausgangspunktr der Denkbewegung Sören Kierkegaards (1927)’, in Romano Guardini, Untersuchung des Christliches. Gesammelte Schriften 1923-1963. Mainz: Grünewald 1963, pp. 473-501.
Alasdair Macintyre, ‘Kierkegaard, Sören Aaby’, in The Encyclopedia of Philosophy, ed. P. Edwards, vol. III. New York/London: Collier and Macmillan 1967, coll. 336-341.